Nawoord

’s Zondags ben je op een feestje geweest. De hele dag gezellig. Je komt thuis. En dan overvalt je het gevoel van duisternis. Je ziet op tv dat de Boudewijn Büch is overleden. Eenzaamheid en kleinheid maken zich van mij meester. De rasverzamelaar en Goethe-kenner, maar vooral de grote verhalen verteller is niet meer, slechts 53 jaar. Iemand anders vertelt nu zijn verhaal. Hij luistert.

Als een mens ouder wordt ontvallen hem steeds meer dierbaren. Ik kende Boudewijn niet persoonlijk, maar ik waardeerde hem enorm. Zijn houterige bewegingen, zijn stuntelige loop, zijn grandioze vertelstijl. En elke keer als iemand die mij dierbaar is, wegvalt, denk ik terug aan de keren daarvoor.

Begin dit jaar is mijn oma na een langdurig ziekbed overleden. Ze was 93 jaar. Een respectabele leeftijd. De hele familie verwachtte het. Maar als het uiteindelijk gebeurt, komt het hard aan.

Het meest bedroevende was in januari 2001. Mijn ouders belden. Een goede vriend was plotseling overleden. Net 20 jaar. Dit verlies zal ik altijd bij me dragen. Soms is er die stekende pijn. De tranen zjjn dan nauwelijks te bedwingen. Dave, het ga je goed.

Van Boudewijn werd ik altijd vrolijk. Van de meest grauwe buurt van een of ander dorp in de verste uithoek van Engeland of Amerika, wist hij nog een fleurig, kleurig verhaal te vertellen. Melancholie was het. Goethe was zijn passie. Het paste bij hem. Alles wist hij en overal waar Goethe was geweest, was hij ook geweest. Nu ontmoeten ze elkaar. Ze zullen het goed met elkaar vinden.

Uit: Götz von Berlichingen

Tweede akte

Adelheid.	Ihr seid nicht bei Eurem Spiele. Schach dem König!
Bischof.	Es ist noch Auskunft.
Adelheid.	Lange werdet Ihr’s nicht mehr treiben. Schach dem König!
Liebetraut.	Dies Spiel spielt, ich nicht, wenn ich ein großer Herr wär, und verböt’s am Hofe und im ganzen Land.
Adelheid.	Es ist wahr, dies Spiel ist ein Probierstein des Gehirns.
Liebetraut.	Nicht darum! Ich wollte lieber das Geheul der Totenglocke und ominöser Vögel, lieber das Gebell des knurrischen Hofhunds Gewissen, lieber wollt ich sie durch den tiefsten Schlaf hören, als von Laufern, Springern und andere Bestien das ewige: Schach dem König!
Bischof.	Wem wird auch das einfallen!
Liebetraut.	Einem zum Exempel, der schwach wäre und ein stark Gewissen hätte, wie denn das meistenteils beisammen ist. Sie nennen’s ein königlich Spiel und sagen, es sei für ein König erfunden worden, der den Erfinder mit einem Meer von Überfluß belohnt habe. Wenn das wahr ist, so ist mir’s, als wenn ich ihn sähe. Er war minorenn an Verstand oder an Jahren, unter der Vormundschaft seiner Mutter oder seiner Frau, hatte Milchhaare im Bart und Flachshaare um die Schläfe, er war so gefällig wie ein Weidenschößling und spielte gern Dame und mit den Damen, nicht aus Leidenschaft, behüte Gott! Nur zum Zeitvertreib. Sein Hofmeister, zu tätig, um ein Gelehrter, zu unlenksam, ein Weltmann zu sein, erfand das Spiel in usum Delphini, das so homogen mit Seiner Majestät war – und so ferner.
Adelheid.	Matt! Ihr solltet die Lücken unsrer Geschichtsbücher ausfüllen, Liebetraut

Das Spiel spielt, ich nicht. Matt!

Marco, 27-11-02